PRAKTIJK VOOR LEVENSVRAGEN
FRANK VANDENDRIES
Blogteksten over leven en dood, levenseinde, euthanasie, hulp bij zelfdoding, zelfdoding, palliatieve sedatie, voltooid leven, euthanasie in de psychiatrie, bij dementie...
Blogteksten over leven en dood, levenseinde, euthanasie, hulp bij zelfdoding, zelfdoding, palliatieve sedatie, voltooid leven, euthanasie in de psychiatrie, bij dementie...
Op 11 juni jl. publiceerde psychotherapeute Edna de Bree een interview met mij. Daarin vraagt zij mij naar mijn werkzaamheden als levenseindecounselor. Het interview staat op haar site www.deglimp.nl die geheel gewijd is aan zingeving. U vindt daar het interview onder Platform > Erkenning Hieronder kunt u het ook lezen. Interview met Frank Vandendries, filosoof, existentieel coach en levenseindecounselor* Frank heeft van 2004 tot 2016 als consulent bij Stichting de Einder gewerkt, een stichting die steun biedt bij een humane dood in eigen regie. Zowel hij als collega’s ervoeren daar meer en meer inperking door regels zodat besloten werd verder te gaan met een nieuwe stichting: Stichting LevenseindeCounseling. Samen begeleiden zij cliënten die zelfeuthanasie overwegen. De kern hierbij is de autonomie of het zelfbeschikkingsrecht van de cliënt. De verantwoordelijkheid ligt bij de cliënt zelf. Voor mensen die ondraaglijk en uitzichtloos lijden vanwege een levensbedreigende ziekte zoals kanker is de euthanasieweg betrekkelijk eenvoudig. Voor mensen met complexe psychiatrische problematiek of een voltooid leven, is het lastiger hun euthanasiewens ingewilligd te krijgen. De vraag wat ondraaglijk en uitzichtloos lijden is, is niet objectief vast te stellen. Zelfdoding of zelfeuthanasie rust volledig op het oordeel van de persoon zelf. Daar heeft een arts niets mee te maken en daar hoeft niemand goedkeuring aan te geven. Cliënten melden zich rechtstreeks bij hem aan. Een verwijzing door de huisarts is niet nodig. Iedereen is welkom. Iedere actieve hulp bij zelfdoding is strafbaar, maar er is veel literatuur over wat je nodig hebt om op een humane manier een eind aan je leven te maken, zoals het boek ‘Uitweg’ van Boudewijn Chabot. Wanneer er sprake is van de wil om te sterven komt bij mij al gauw de vraag op naar de zin van het leven. Ik ben daarom benieuwd hoe zijn cliënten de zin van hun leven ervaren. Zijn zij ermee bezig geweest, hebben zij die verloren of hebben zij ermee geworsteld en het opgegeven? Hij is bereid tot een interview waarin ik hem deze vragen voorleg. Edna: ‘Hoe kom je er in de gesprekken met de cliënt achter of zijn euthanasiewens terecht is?’ Frank: ‘Ik probeer de cliënten aan het denken te zetten over zichzelf. Het proces van de eigen verantwoordelijkheid in de richting van zelfdoding is een proces dat iemand zelf moet doormaken. Ik zal nooit tegen iemand zeggen dat ik begrip heb voor zijn keuze. Die vraag krijg ik overigens wel vaak: “vind je ook niet dat ik het heel zwaar heb?” En natuurlijk hoor en zie ik dat het lijden groot is, maar ik oordeel niet voor en over de ander. In de gesprekken stippel ik samen met de cliënt uit waar hij staat, hoe hij op dit punt gekomen is en waar hij eventueel nog naar toe kan. De dynamiek van de gesprekken kan ertoe leiden dat de cliënt beseft dat hij er nog niet aan toe is of het kan een bevestiging zijn van zijn wens om zijn leven te beëindigen.’ Edna: ‘Bespreek je expliciet de vraag wat de zin van het leven is voor de cliënt?’ Frank: ‘De zin van het leven komt vaak impliciet aan de orde, omdat die ligt onder alle ellende die deze mensen op hun weg tegenkomen. De groep mensen die een beroep op mij doen is heel divers. Het zijn niet alleen mensen die verschrikkelijk wanhopig zijn en er morgen uit willen stappen. Een groot deel van mijn cliënten is bezig met de voorbereiding voor ooit. Die hebben veel praktische vragen over welke stappen ze kunnen zetten. Er zijn mensen die vanuit een oncologische achtergrond informatie willen, omdat ze niet willen wachten tot de huisarts zover is en er zijn mensen die een enorme psychiatrische achtergrond hebben. Die zitten niet te wachten op nog meer gesprekken. Die hebben ze gehad en die hebben over het algemeen tot niets geleid. Maar ze leiden soms wel tot de conclusie: ik hoef niet verder. Er zijn ook psychiaters die heel goed begrijpen dat hun patiënten niet verder willen, maar die willen of kunnen dat laatste stapje niet zetten.’ Edna: ‘Zou je dan kunnen zeggen dat hun problematiek zo allesoverheersend is dat ze niet meer over de zin van het leven kunnen nadenken?’ Frank: ‘In acute situaties is hun problematiek allesoverheersend. In de gesprekken maken de cliënten een afweging: Wat kan ik nog aan? Wat wil ik nog? Het is een zoeken naar de balans tussen draagkracht en draaglast. Ze willen de zekerheid dat er een humane uitweg is als het allemaal te veel gaat worden, zodat ze zichzelf niet op een gewelddadige wijze hoeven te doden. Er is maar een kleine groep cliënten die bij mij is geweest van wie ik twee weken later al een rouwkaart in de bus krijg.’ Edna: ‘Als jij zegt: ik probeer de mensen zelf tot inzicht te brengen, tot welk inzicht wil je ze brengen?’ Frank: ‘Het is eigenlijk meer verheldering, zoals ik ook in mijn filosofische praktijk werk. Het is belangrijk dat mensen door middel van vragen en feedback, helderheid proberen te krijgen, zodat ze misschien op een andere manier kunnen kijken naar de situatie waar ze in staan. Het hoeft niet anders te zijn, het kan ook een duidelijke bevestiging zijn van hun situatie en van wat ze zelf al hebben waargenomen.’ Edna: ‘Wanneer heb je een goed gevoel bij het feit dat je iemand begeleidt naar de dood?’ Frank: ‘Zelfs het hebben van een goed gevoel gaat mij al te ver. Het gaat niet om mij. Het gaat erom dat de ander een goed gevoel heeft bij zichzelf over het proces waar ik bij betrokken word.’ Edna: ‘Maakt het je niet uit of je het kan begrijpen?’ Frank: ‘Nee, eigenlijk niet nee. Als je het zelfbeschikkingsrecht serieus neemt en het gaat om het belang van de cliënt, dan doet het er niet toe.’ Edna: ‘En als iemand een partner en kinderen heeft?’ Frank: ‘Ja, die zijn er ook. Meestal heeft een cliënt heeft een heel systeem om zich heen.’ Edna: ‘Praat je daar ook mee?’ Frank: ‘Ja, daar praat ik ook mee. In 50% van de gevallen raken de naasten erbij betrokken, als ze al niet bij het eerste gesprek aanwezig zijn. Er zijn ook mensen die volledig geïsoleerd leven, waar eenzaamheid top is boven alle problemen die ze al hebben en er zijn mensen geïsoleerd geraakt doordat ze met deze problematiek bezig zijn. Het is een taboeonderwerp.’ Edna: ‘Als je terugkijkt op alle cliënten die je hebt begeleid in de afgelopen jaren, kan je dan iets gemeenschappelijks ontdekken?’ Frank: ‘Ja, dat hebben ze, dat is het behoud van de regie over hun eigen leven.’ Edna: ‘En als je kijkt naar de reden waarom mensen dood willen?’ Frank: ‘Ze willen iets voorkomen. Een bejaard echtpaar wil voorkomen dat ze naar een verpleeghuis moeten. De psychiatrische patiënt met een chronische depressie wil de volgende depressie voorkomen. Er is een bepaald beeld van wat er kan komen, wat ze niet willen en daar bereiden ze zich op voor.’ Edna: ‘Verbondenheid met anderen of het hebben van een levensdoel zijn belangrijke thema’s als het gaat over de zin van het leven. Zou het ontbreken daarvan een gemeenschappelijke noemer kunnen zijn?’ Frank: ‘Dat is verschillend per categorie cliënten. Veel oudere mensen hebben vaak belangrijke doelen gehad in hun leven, of hebben die nog. Er zijn mensen die verbonden zijn met anderen, ouders, kinderen, kleinkinderen, die hobby’s hebben en genieten van het leven, maar niet afhankelijk willen worden. Ze willen grip hebben op dat stukje van hun toekomst om dat te voorkomen. De kern blijft steeds het behoud van autonomie, ook al verandert de levensfase. De zinsvraag komt meer expliciet aan de orde als al pratend duidelijk wordt dat er eigenlijk een andere vraag onder de praktische vraag ligt. Dan wordt het een stuk complexer voor degene die dacht met een eenvoudige vraag binnen te komen. Dat is zeker belangrijk voor diegenen die vast zitten in hun eigen tunnel en dan kan ik een bijdrage leveren door licht in de tunnel te schijnen. Dat zijn dan waardevolle gesprekken. Dan kan het overigens alsnog eindigen met de dood.’ Edna: ‘Het is complexer dan: “ik wil alleen maar dood”.’ Frank: ‘Ja, als ik vraag: “hoe wil je dat realiseren en waar wil je het doen?” en dan blijkt bijvoorbeeld iemand nog bij zijn ouders te wonen of een jong gezin te hebben, dan is dat wel een vraag die een en ander openbreekt.’ Edna: ‘En als de zinsvraag aan de orde komt, hoe ga je daarmee om?’ Frank: ‘Dan zet ik dan bijvoorbeeld het kader neer van de vier bestaansdimensies van Emmy van Deurzen** en Mia Leijssen**. De fysieke, sociale, persoonlijke en spirituele dimensies zijn dimensies waar je als persoon mee van doen hebt en bij onderzoek een beeld geven van de mate van welzijn. Als je vastloopt in het persoonlijke vlak, heeft dat effecten op de andere vlakken. Ik kijk dan samen met de cliënt waar compensatie te halen is op al die vlakken, waardoor het verlies of gemis in de ene categorie gecompenseerd kan worden door een ander vlak. Er is een samenspel van vele factoren die maken dat de ene persoon het wel lukt in soortgelijke omstandigheden en de ander zegt: “het is voorbij”.’ Edna:‘Heb je wel eens iemand meegemaakt die zolang heeft geworsteld met de vraag wat de zin van zijn leven voor hem was, zonder dat het iets opleverde, dat hij zei: ik geef het op?’ Frank: ‘Zuiver en alleen dat niet, maar mensen die daarmee worstelen, worstelen ook vaak met andere dingen, zoals psychische, relationele, financiële problemen of problemen met de gezondheid. Als dan overkoepelend gekeken wordt hoeveel lasten er zijn, kan iemand zich afvragen: wat maakt mijn leven nog de moeite waard? Ik kan me niet zo gauw iemand voor de geest halen die uitsluitend met zingevingsvragen worstelde. Het zijn wel vaak mannen met meer expliciete zingevingsvragen. Vijftigers, begin zestigers. Vrouwen die in mijn praktijk komen hebben vaker een psychiatrische problematiek. Onze vrouwelijke clientèle is overigens groter. Vrouwen lijken eerder gesprekken aan te gaan dan mannen. Mannen lijken eerder geneigd hun eigen weg te zoeken, niet zelden met gewelddadige suïcides, zoals treinsuïcides of verhanging. Edna: ‘Wat maakt het werk dat je doet voor jou zinvol?’ Frank: ‘Het belangrijkste is dat ik kan bijdragen aan het behouden of verkrijgen van zelfbeschikking – in deze situatie in relatie tot het levenseinde. En als je het hebt over verbinding en over waardering krijgen, nou die krijg ik van mijn cliënten zeker. Deze mensen zijn zo ontzettend blij, zonder uitzondering, dat ze kunnen praten, zonder taboe, zonder veroordeling. Zoals een cliënt pas geleden schreef: “Ik wil je bedanken voor de gesprekken, het meedenken over andere opties, maar vooral de totale niet veroordelende vrijheid om te spreken is erg waardevol geweest”.’ Edna: ‘Dat is dus een probleem van onze maatschappij, dat je er zo slecht over kan praten.’ Frank: ‘Er wordt ontzettend veel over gepraat in de samenleving over het levenseinde en over autonomie, er worden veel boeken geschreven over dit onderwerp, de NVVE is de grootste belangenorganisatie ter wereld, maar als iemand er echt mee aan de slag gaat en het echt zélf wil gaan doen, dan wordt het voor naasten een geheel andere zaak en zelfs bedreigend.’ Edna: ‘Wat zou het bedreigende kunnen zijn van het feit dat iemand dood wil?’ Frank: ‘Het zou een bedreiging kunnen zijn voor de manier waarop anderen in het leven staan. En dat kan zeker ook cultureel bepaald zijn.’ Edna: ‘Misschien roept de zelfdoding van iemand de vraag op bij de ander: ben ik dan niet de moeite waard om voor te leven?’ Frank: ‘Ja, bijvoorbeeld: je mag me niet alleen laten. Er is een negatieve gerichtheid die er tegenover de ander zou zijn, maar er wordt niet gekeken naar wat het positieve is voor de persoon zelf.’ Edna: ‘Zou je kunnen zeggen dat het een teken van liefde is als je iemand kan laten gaan?’ Frank: ‘Oud bestuurslid van de Coöperatie Laatste Wil, Gert Rebergen, schreef in reactie op een blog van mij, dat er een appel gedaan wordt op de achterblijver om zich liefdevol te blijven verhouden tot degene die zichzelf doodt. “De achterblijver wordt dan verzocht om met de zelfdoder mee te sterven zonder te sterven”.’ Edna: ‘Krijg je ook waardering van de nabestaanden?’ Frank: ‘Als ze direct bij het proces betrokken zijn wel, maar in andere situaties zeker niet. Soms word ik geconfronteerd met flinke boosheid als men te weten komt dat ik gesprekken heb gevoerd met hun naaste. Maar er zijn ook nabestaanden die blij zijn dat de cliënt zich niet voor de trein gegooid heeft en dat hij er überhaupt met iemand over heeft kunnen praten. Want dat vinden de meeste mensen het ergste, dat de zelfdoding in een volledig isolement heeft plaatsgehad en dat niemand weet hoe of wat. Dat geeft veel nabestaanden de grootste raadsels.’ Edna: ‘Dank je wel voor dit gesprek.’ *Frank Vandendries [email protected] www.levensvragen.org **Emmy Van Deurzen, Everyday Mysteries, 1997/2010 **Mia Leijssen, Tijd voor de ziel, 2007 **Mia Leijssen, leven vanuit liefde, 2013 In this one of many possible worlds
All for the best or some bizarre test? It is what it is and whatever Time is still the infinite jest… De schrijver van deze regels, Neil Peart, stierf afgelopen januari aan de gevolgen van een hersentumor. Het zijn de eerste regels van de laatste song op het laatste album van progrockband Rush, Clockwork Angels (2012), en heeft als titel The Garden. Het was de filosoof Leibniz die stelde dat we leven in de best mogelijke wereld, anders had God wel een andere geschapen. Het is Peart die zich afvraagt: leuk en aardig, maar worden we eigenlijk niet flink op de proef gesteld? Het wereldwijde pandemonium van de afgelopen weken en maanden overziend, zou je dat wel denken. Ontkiemd in China overheerst een virus zo’n beetje de gehele planeet, zonder onderscheid des persoons te maken. Ook in de Westerse samenlevingen alwaar men zich in eerste instantie veilig voelde, bleek dat onze lichamen bevattelijk zijn voor zaken waar de geest liever niet al te veel haar aandacht op richt: het (vooralsnog) oncontroleerbare. Jammer maar helaas, we zijn slechts een van de vele verschijningsvormen op deze planeet en geen één vorm heeft meer recht van of op leven dan een andere – evolutionair gezien dan: de (mogelijke) praktijk van triage of selectie laat ons anders zien omdat we als mens de mens de maat meten; en niet alleen de mens. We sterven vooralsnog niet uit als mensheid, dat is iets voor veel later, maar een garantie op een lang, gelukkig en gezond leven is er voor geen enkel individu – wel op een tijdig sterven en dat op een wijze die geheel ongewenst kan zijn. Nu zijn jij en ik er nog – een volgende pandemie of griepstorm kan ons sneller dan ons lief is van de aardbodem laten verdwijnen maar een hartstilstand, een voortwoekerende tumor of een ongeluk kan ook de oorzaak zijn. Er kan een troost in zitten dat Bram Vermeulen tot in alle eeuwigheid ‘dood ben ik pas als jij mij bent vergeten’ zingt, het is slechts een kwestie van tijd dat we allemaal uit het individuele of ‘collectieve’ geheugen verdwijnen. En daar denken de meesten (als ik de vrijheid neem te generaliseren) maar liever niet aan. En geef ze eens ongelijk. De meeste mensen verlangen naar een leven in volheid, in welvaart en met welzijn, met erkenning, met liefde en liefdevolle bejegening – en daar kan dan ook een zware opdracht op de schouders rusten, een opdracht die vaak lastig te dragen is. Peart schrijft in het zelfde lied: “The measure of a life is a measure of love and respect, so hard to earn, so easily burned. In the fullness of time, a garden to nurture and protect.” Het leven zien als een tuin die goede zorg en bescherming behoeft. De natuur laat ons dan wel wederkerende seizoenen zien met groei en bloei na verval; het individuele leven groeit en bloeit maar één keer: het is lineair en het stopt eenvoudigweg een keer. ‘De dood is terug van weg geweest!’, wordt momenteel meer dan eens geroepen. Het is dan ook een uitzonderlijke tijd. De immense focus op het sterven doet tezamen met de opgelegde maatregelen door de overheid (social distancing, beperkingen in samenkomsten) en met de tragiek van menige situatie van overlijden (in isolement op ic’s of op verpleegafdelingen, waar de ‘time to say goodbye’ wel erg kort kan zijn) een bijzonder beroep op veerkracht, op emotionele weerbaarheid, op medemenselijke steun. Maar… ook al klinken dagelijks de sterftecijfers in de media – cijfers die niet eerder op deze wijze genoemd werden, ook niet tijdens recente griepepidemieën: de dood is natuurlijk nooit weggeweest. We krijgen niet dagelijks de geboortecijfers te horen, en dat is eigenlijk bijzonder want met de bevalling wordt juist ook die vermaledijde sterfelijkheid ingeleid. Om filosoof Martin Heidegger te citeren: “Sobald ein Mensch zum Leben kommt, sogleich ist er alt genug zum sterben.” Knoop dat in je oren… Met het besluit (áls dat al aan de orde is) om kinderen te nemen, wordt gekozen voor het leven, wordt gekozen om de waarde van menselijk leven te bekrachtigen en wel tot in de lengte der dagen: ‘Lang zul je leven. In de gloria!’ De geboorte wordt gevierd met blauw of roze (of…) – en grijze muisjes zijn er zeker, maar niet op het beschuit voor de kraamvisite. Ook de aanspreker komt niet langs. De dood is geen vriend die je kunt omarmen, en ook geen vijand die je kunt verslaan, maar een gegeven van niet-meer-zijn dat ons allen te wachten staat. Voor wie wil, ligt daar een aardige uitdaging: het vooruitzicht eens te sterven in je leven laten resoneren en het integreren opdat zij niet vreemd is en oneigenlijk. Want dat laatste is toch een beeld dat ik krijg van alle informatie die momenteel over ons uitgestrooid wordt. We kunnen als mensheid inmiddels met wetenschap en techniek het leven verlengen en het sterven uitstellen; en dat went vanzelfsprekend, en vaak voedt dat het verlangen naar meer – maar dat neemt onze eindigheid niet weg. De dans van het leven is tegelijkertijd een Danse Macabre. Wie die uitdaging aan wil gaan, kan er maar beter niet al te lang mee wachten – vandaag al? De tijd is immers onverbiddelijk, gedraagt zich als een nar en neemt een loopje met ons. The arrow flies when you dream, The hours tick away, the cells tick away The Watchmaker keeps to his schemes The hours tick away, they tick away Klik op onderstaande afbeelding voor 'The Garden'. Dat is een vraag die partners, ouders, familieleden en vrienden zichzelf stellen als duidelijk wordt dat hun geliefde naaste serieuze plannen maakt het eigen leven te beëindigen: ‘Ben ik dan geen goede of voldoende reden om verder te leven?’ Het antwoord luidt soms: ‘Nee.’
Of er wordt gevraagd: ‘Houd je dan niet van mij/ons?’, ‘Je kunt mij/ons toch niet zomaar in de steek laten?’, ‘En je kinderen dan, die groeien op zonder vader/moeder?’, ‘Dit kun je je ouders toch niet aan doen?’, ‘We zouden toch samen oud worden, dat heb je me beloofd!?’ De diepe wens om de verbinding in stand te houden komt voort uit onder meer liefde, afhankelijkheid, vanuit immense kramp omdat loslaten niet te verdragen is. Terwijl het verlangen bij de ander er juist op gericht is het leven te laten – te laten voor wat het is: een leven dat iemand al achter zich gelaten heeft omdat het geen (voldoende) waarde meer heeft, geen perspectief meer kent, omdat het als hel ervaren wordt, als leeg en absurd. En het bewust worden, als naaste, dat zelfs jij niet van waarde of van voldoende importantie bent gebleken, dat jij geen perspectief hebt kunnen bieden, schuurt enorm en snijdt emotioneel diep in geest en lijf. Toen ik de afgelopen week het interview zag met de ex-vrouw van Joost Zwagerman in het NPO program Op1, moest ik denken aan de vele cliënten die regelmatig ook met hun naasten mijn praktijk bezocht hebben voor begeleiding bij het proces naar een humane zelfdoding. Ik dacht aan de weerstand en de tegenwerking door naasten - óók al was er ergens begrip voor de matige levenskwaliteit van hun dierbare. Maar óók aan menige respectvolle en liefdevolle begeleiding door naasten tot aan het eind. Maar na dat eind, hoe mee-levend en accepterend ook, gaan andere processen spelen. Er wordt teruggekeken, teruggeblikt. Op de eigen rol en positie wordt gereflecteerd en als er onvrede ontstaat worden vragen gesteld als: ‘Was het nu echt nodig?’ ‘Had ik iets kunnen doen zodat hij/zij er nog was, nog even langer misschien?’ ‘Heb ik wel mijn best gedaan, ben ik ergens tekort geschoten?’ ‘Waarom ben ik er tot het eind bijgebleven en het laten gebeuren?’ Hoewel zowel keuze als verantwoordelijkheid liggen bij degene die besluit het leven te beëindigen, is het voor de dan nábestaanden nogal eens een hard gelag. Zij hebben feitelijk geen schuld maar ervaren wel schuldgevoelens. Joost Zwagerman stierf in 2015 door zelfdoding. Voor menigeen ‘out of the blue’. Arielle Veerman schreef het boek De langste adem en kwam op televisie (vanaf 19:25 minuten) vertellen over haar perspectief op leven met, scheiding van en zelfdoding door Zwagerman: ‘Ik denk dat niemand schuld heeft, niemand is de oorzaak van zijn dood. (…) Het heeft wel een soort van bom gelegd onder ieders leven. Iedereen denkt nu toch wel had ik het niet kunt voorkomen?’ ‘Knaagt dat?’ ‘Heel erg. (…) Het schuldgevoel is heel erg groot en ik denk dat ik niet de enige ben. Ik denk dat de hele omgeving daar veel last van heeft.” “Niemand heeft schuld en toch kamt u met een schuldgevoel?” “Ja. Dat is de tweespalt. (…) Door omstandigheden is het misgegaan en de machteloosheid speelt hier ook een rol in.” Het zijn omstandigheden die het bestaan tot leven maken - niemand (over)leeft in een vacuüm. Het zijn omstandigheden die iemand ertoe brengen kan het leven te beëindigen - maar die omstandigheden maken ook dat dat eigen besluit door anderen juist met onbegrip bezien wordt. Want morgen kan de zon weer schijnen en zijn er nieuwe (behandel)perspectieven. Het oordeel dat naasten uitspreken is dan eigenlijk een veroordeling van het oordeel dat iemand over het eigen leven velt. Wat op zich positief geduid kan worden: degene die de eigen dood overweegt wordt zo tot heroverweging aangezet, zo niet tot sterke twijfels, wat weer kan leiden tot aanscherping en betere motivering van een besluit voor of tegen het eigen leven. Ook het verwijt van egoïsme komt met regelmaat op tafel, een verwijt dat negatieve consequenties kent: het kan aanleiding zijn tot zelfveroordeling en tot het kiezen voor een isolement. Want wie wil nu voor egoïst uitgemaakt worden? Daar ligt in onze samenleving, net als op zelfdoding, immers een enorme smet op. ‘Jij denkt alleen maar aan jezelf!’ met als gevolgtrekking: ‘Wat ben ik slecht.’ Eigenlijk is egoïsme: welbegrepen eigenbelang, naar eigen inzicht en vermogen het juiste doen voor jezelf – nu en naar de toekomst. Kiezen voor jezelf, voor wat goed is voor jou en voor wat jou juist lijkt te doen, is iets wat we ons hele leven doen als we geluk, als we een vreugdevol bestaan nastreven – iets dat geschiedt in contact en in verbinding met anderen. We leven in en kunnen niet zonder inspirerende en warme sociale maar ook economische netwerken. Anderen zijn van belang. Maar dat belang van anderen en de impact ervan op het persoonlijke welzijn is geen vanzelfsprekendheid. En dat maakt dat de ander niet altijd belangrijk genoeg is. Als iemand niet wil dat zijn/haar naaste zichzelf doodt, zegt die persoon dat ook vanuit een eigen belang. En wiens belang prevaleert dan? Is in leven blijven slechts omdat een ander dat vraagt, eerbaar? Zelfdoding kan een moreel te rechtvaardigen besluit zijn. Ook al is het voor anderen blijvend een tergend raadsel ‘waartoe’; een puzzel voor de rest van het leven omdat niet duidelijk is wat iemand de grens heeft doen laten passeren. In zijn lijvige, tweedelige De laatste deur (Atlas, 2017) staat Jeroen Brouwers ook stil bij zijn contacten met Joost Zwagerman: “Mijn ontzetting bij de zelfmoord van een dierbare geldt niet mijzelf, maar de zelfmoordenaar: mijn emotie bestaat uit deernis, tegelijkertijd laat ik waar mogelijk alle begrip voor zijn daad tot me toe en heb ik er geen oordeel over. Het was zijn leven en als zodanig zijn privébezit, waarover hij, net als iedereen, het recht heeft zelfstandig te beschikken. (…) De zelfmoordenaar, zei ik Joost, moet aan oneindig meer gemoedskwellingen onderhevig zijn geweest dan enige nabestaande.” (p. 704) Journalist-schrijver Henk Blanken, sinds jaar en dag lijdend aan de verschrikkelijke ziekte van Parkinson, doet met zijn losjes en vlot geschreven boek Beginnen over het einde [1] een poging om het vooruitzicht van mogelijke dementie in een voor hem hanteerbaar jasje te steken door het sterven te kunnen managen. In het boek, dat een samenpakken is van al hetgeen hij de afgelopen periode heeft geschreven en gezegd over dit levenseindethema, pleit hij voor een uitbreiding van de 'euthanasiewet' zodat bijvoorbeeld naasten mogen beslissen wanneer de dood actief mag worden bewerkstelligd (door een arts wel te verstaan). ‘Dit is mijn levenstestament, dit is hoe ik wil sterven, dit is hoe dat wél moet kunnen’ (p. 15).
De positie van Blanken kan met één citaat duidelijk gemaakt worden: “Laat mij maar langzaam wegzinken, wegdrijven tot voorbij het punt dat ik niets meer weet. ‘Geen arts zal je nog helpen’, zegt [zijn lief]. ‘Een arts kun je dat menselijkerwijs niet vragen, nee.’ ‘Wie wel?’ ‘Een ander. De anderen. De achterblijvers. Het ultieme recht op zelfbeschikking’, stamel ik, ‘moet het recht zijn een ander te laten beslissen over je levenseinde. Dat is nogal wat, inderdaad. Al was het maar omdat de Strafwet het verbiedt. Je mag je lief niet helpen sterven.’ ” (p. 168, cursivering FV) Dit is het eureka-moment van Blanken. Het nieuwe normaal Op een rood stickertje op de voorkant van het boek van Blanken staat een citaat, toegeschreven aan (ja, echt waar) Prinses Mabel van Oranje: ‘Aangrijpend en taboedoorbrekend.’ Welk taboe doorbreekt Blanken dan? Wat hij wil, sluit aan bij wat immer meer mensen in de Lage Landen klaarblijkelijk willen: méér wettelijke ruimte om euthanasie te krijgen. [2] Als gezonde mensen euthanasie mogen krijgen, dan komt in principe iedere lijdende mens eens aan de beurt, ongeacht de categorie of de gradatie van het geestelijk of lichamelijk lijden. Of je het leven nu beu bent (‘voltooid leven’) of gebukt gaat onder een ondraaglijke belastingschuld [3], uiteindelijk rechtvaardigt iedere ongewenste levensdruk dan gelegaliseerde stervenshulp. Daar klinkt toch geen taboe in door? Het is het nieuwe normaal, decennialang in de weke delen van het schedeldak van burgers ingewreven door één politieke partij in het bijzonder en een handjevol lobbygroepen. Wat mogelijk wél als taboedoorbrekend beschouwd kan worden, is dat je aan een ander de volmacht geeft om te bepalen wanneer en onder welke omstandigheid jij gaat sterven. En om dat zo te kunnen organiseren, zo stelt Blanken, is het recht op zelfbeschikking nodig. Zelfbeschikking Voor Blánken houdt dat het recht op zelfbeschikking in dat je kunt bepalen dat een ander voor jou beslist wat jij wilt dat met jou geschiedt opdat je het niet zelf hoeft te doen. In zijn voorstel euthanaseert de arts dan nog slechts – en de staat faciliteert wetgeving die dat mogelijk maakt. Het recht op zelfbeschikking is een fictie als de euthanasie of de hulp bij zelfdoding niet afdwingbaar is. (p.97) “Bij vraagstukken [over voltooid leven en euthanasie] gaat het om het recht op zelfbeschikking, om de autonomie van een oudere die wil stoppen met leven en dat niet zelf kan of wil doen, maar bij de overheid aanklopt voor hulp. Op dat moment wordt het derde probleem van euthanasie bij dementie zichtbaar: die autonomie is fictie, een fabeltje. (…) Want de euthanasiewet regelt wat al lang geregeld was, maar niet wat geregeld had moeten worden: het recht om zelf, in volstrekte autonomie, te beslissen hoe je levenseinde zal verlopen.” (p. 76, 77) Niet zelf kunnen en niet zelf willen doen zijn natuurlijk wel twee verschillende zaken: bij beginnende dementie is namelijk kunnen en willen wel degelijk mogelijk maar daar wil Blanken niet aan. Hij verwerpt (humane, zorgvuldig georganiseerde) zelfdoding resoluut als optie. (p. 82) Een ander, die moet het doen. Ik bepaal dat jij voor mij bepaalt. Grondwet Het recht op zelfbeschikking [4] wijst op de vrijheid die een individu heeft om zelf te bepalen hoe hij zijn leven wil leiden, met respect voor dezelfde vrijheid van anderen. Het recht dat zo aan zelfbeschikking gekoppeld wordt, houdt dan kort gezegd in dat anderen niet de vrijheid hebben om te bepalen hoe jij je leven leidt. Gebeurt dat wel, dan wordt in jouw intieme levenssfeer getreden, je integriteit aangetast en een morele grens overschreden. Dat overschrijden gebeurt spijtig genoeg dag in dag uit en de overheid excelleert daarin omdat zij creatief genoeg is redenen te vinden om dat te doen. Wie de moeite neemt om de grondwet te bestuderen ziet dat zelfbeschikking in Nederland (en elders) een wassen neus is om een beroep op te doen om zaken geregeld te krijgen. Niettemin is dat recht (wereldwijd) zeer aansprekend omdat het om persoonlijke vrijheid gaat. En ook Blanken gebruikt het met verve in zijn pleidooi, voor wat het waard is – en dat is niet veel. Dan blijft slechts over: zowel bevolking als politiek beïnvloeden om een wet aangenomen te krijgen of te wijzigen die in lijn is met zijn wens. Blanken pleit in zijn voorstel dus feitelijk voor meer wetgeving - en meer wetgeving betekent minder vrijheid . [5] Verantwoordelijkheid Het viel mij overigens op dat in het pleidooi van Blanken het nemen van verantwoordelijkheid voor het eigen leven ontbreekt. Zelf beschikken kan niet zonder het nemen van verantwoordelijkheid voor de keuzes die je voor jezelf maakt. Wil of kun je geen verantwoordelijkheid nemen voor je eigen leven en sterven (als die mogelijkheid er is) is spreken van zelf beschikken zonder moreel gewicht. Wie zelfbeschikking belangrijk vindt, wíl tevens verantwoordelijkheid nemen voor hetgeen waarover beschikt wordt. Zonder eigen verantwoordelijkheid is zelfbeschikking een lege huls, en een pleidooi dat zelfbeschikking hanteert zonder fundament. Henk Blanken wil geen verantwoordelijkheid nemen voor zijn eigen sterven en in die zin dan ook niet voor zijn leven. Hij heeft er evenwel geen moeite mee die verantwoordelijkheid bij anderen te leggen. Samen doodgaan Dat alles overdenkende maakt de volgende passage zeer verwonderlijk: “Ik ben mij gaan storen aan het gemak waarmee mensen hun sterfrecht claimen, aan de vanzelfsprekendheid waarmee ze daar alleen zelf iets over te zeggen willen hebben. Met elke vezel in mijn lijf geloof ik in het recht op zelfbeschikking – maar niet in die hedonistische variant, het na-mij-de-zondvloed, de egocentrische houding die populair is geworden in een neoliberale eeuw waarin zowat alles ondergeschikt werd aan het individu. Ik ben gaan begrijpen dat je leeft dankzij die anderen, als sociaal wezen dat gezien en gekend wil worden. En ook dat niemand alleen sterft, dat er altijd achterblijvers zijn. Dat brengt een morele verplichting [6] met zich mee, om door te leven, of tenminste de regie los te laten. (…) we doen alsof we het alleen voor het zeggen hebben over onze dood, maar we vergissen ons. Doodgaan doe je samen.” (p. 177, 178) Verwonderlijk, want is niet juist wat Blanken wenst: na-mij-de-zondvloed? Wil hij niet juist genieten van zijn leven en als dat niet meer gaat, lossen anderen het verder maar op? Gáát het niet juist om een egocentrische houding, ook al overgiet Blanken dat met een sausje van ‘dankzij die anderen’ en ‘doodgaan doe je samen’? [7] En een belangrijke vraag die hier gesteld moet worden: is de wijze waarop Blanken zijn sterfrecht claimt niet ook erg gemakkelijk? De ‘achterblijversclausule’ [8] die hij presenteert, onderschrijft dat m.i. alleen maar. Amazing! Toen ik op pagina 208 las: “Als mijn laatste leven uitloopt op een voor alle omstanders zichtbaar drama, op angst en verwarring, als mijn ellende ervan afspat, hoop ik dat een arts zal doen wat de euthanasiewet haar nu al toestaat. (…) en het liefst heimelijk, na een slaapmiddel in mijn vla. Dat lijkt mij humaan. Het is als sterven in je slaap. Ik hoef het in elk geval niet meer te weten dat ik dood zal gaan” dacht ik aan een interview dat ik zag met acteur-komiek Ricky Gervais: “It’s sad that we have to die and know it. (…) If everyone died in their sleep, what would we fear? We’d enjoy every single day, knowing that one day, we wouldn’t wake up. It would be amazing.” [9] Is het pleidooi van Blanken om een ander te laten beslissen over jouw moment van sterven en een ander jou dan te laten doden, niet meer (maar ook niet minder) dan een persoonlijke exercitie om de eigen doodsangst te bezweren? Sterven in onwetendheid. Een dergelijk sterven gun ik eenieder – maar om actieve beëindiging dan maar te ‘outsourcen’ snijdt geen hout. Tot slot “Op tijd sterven – zó moeilijk kan het toch niet zijn”, schrijft Blanken op pagina 167. Nee, zó moeilijk is dat niet – als je de verantwoordelijkheid voor je eigen leven daadwerkelijk neemt.[10] En als het wél moeilijk is, kun je je overgeven aan goede levenseindezorg en palliatieve sedatie – ook dan sterf je in een slaap. Is daar iets mis mee? [1] Beginnen over het einde – Over euthanasie bij dementie, Henk Blanken, De Correspondent, 2019, 225 pagina’s, ISBN 9789083000749 Op woensdag 27 november organiseert De Correspondent in Tivoli Utrecht Een avond voor de achterblijvers rondom het boek van Henk Blanken. [2] CBS Onderzoek belevingen 2018 gepresenteerd op 19 november 2019 [3] Tweet van Rob Bruntink (19 november 2019): “Ik zou ook wel willen weten hoeveel Nederlanders het prima vinden als mensen doodgemaakt worden vanwege belastingschuld, suïcidaliteit, uitzichtloze gevangenisstraf en eenzaamheid. Dus dat ‘onderzoek’ van CBS vind ik nogal beperkt.” [4] In het Van Dale Etymologisch Woordenboek staat vermeld bij ‘schikken’: ordenen, in het leven roepen, regelen, bestemmen, zenden; en bij ‘beschikken’: ordenen. En in het Van Dale Woordenboek staat bij ‘beschikking’: macht om over iets te beschikken. Zélf beschikken kan dan geduid worden als het hebben van macht om zelf te ordenen, om zelf te bestemmen in de zin van: (in vrijheid) zelf vorm geven aan je leven. [5] Taboedoorbrekend zou het m.i. pas zijn om juist minder wetgeving te verlangen, daardoor ontstaat meer ruimte om zelf te beschikken en is er meer vrijheid om het eigen levenseinde in een gewenste vorm te gieten met eventueel vrijwillige hulp van anderen. [6] Blanken flapt er in zijn boek uit dat ‘ethische opvattingen modegevoelig zijn’ (p. 77) ‘Open normen’ zetten de deur open naar ethisch relativisme/subjectivisme en een ‘anything goes’. Een erfenis van filosoof David Hume: “Reason is, and ought only to be the slave of the passions, and can never pretend to any other office than to serve and obey them"; "morality is defined by sentiment." [7] Op het moment dat de navelstreng wordt doorgeknipt, is van samen, zeker in een meer existentiële zin, geen sprake. Leven doe je alleen, sterven ook – dat is nu net het hele punt! Dus samen doodgaan is kolder maar als idee ‘voelt’ het wellicht prettig aan, en het is zeker fijn als er iemand bij je is om je hand vast te houden. Niettemin, je sterft alleen – en er zijn miljarden achterblijvers die eenzelfde bestemming tegemoet gaan. [8] Een soort van juridisch amendement dat ‘voldoende artsen over de streep trekt’ om euthanasie te verlenen wanneer naasten met een volmacht aangeven dat er ondraaglijk wordt geleden. (p. 209, 211, 212) Volgens Linda de Mol een briljant idee. Niet vergeten mag worden dat een arts, in de huidige situatie van de 'Wet Toetsing Levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding', altijd, ongeacht de hoeveelheid schriftelijke wilsverklaringen, tot een onafhankelijk oordeel moet komen over vermeend ondraaglijk en uitzichtloos lijden - iets dat bij gevorderde dementie een lastige zaak is. [9] Video. Het is overigens wel de vraag of ‘weten dat we op een dag niet meer ontwaken’ de angst eens en voor altijd wegneemt. [10] Het delegeren van het sterven noemt Bert Keizer ‘laf’. (p. 181) When we are young,
Wandering the face of the earth Wondering what are dreams might be worth Learning that we are only immortal – For a limited time zingt Geddy Lee van de progrockband Rush in de song Dreamline op het album Roll the bones (1991). Als we jong zijn, en hopelijk onbekommerd avontuurlijk, als we dromen en de wereld zien als een uitnodigend, onbeschreven blad – dan is de eindigheid van ons bestaan niet in zicht. Tijdens ons bestaan leren we echter dat sterfelijkheid een bepalend en onlosmakelijk ingrediënt is van ons leven, sterker nog, van al het leven. Wat dat betreft zijn de evolutionaire processen waar we deel van uitmaken meedogenloos – hoewel ‘meedogenloos’ geen term is die op de evolutie geplakt kan worden want zij is blind en dus moreel volstrekt ‘onverschillig’ ten aanzien van ieders lot. Daar hebben we mee te dealen. En dat beseffen, dat laten doordringen in al onze vezels, kan ons laten beven en bibberen en ook ons leven flink relativeren (enerzijds). Hoe uniek we ook zijn in individuele verschijningsvorm, in kosmisch perspectief zijn we volstrekt nietig en onbelangrijk – we zijn slechts dust in the wind. We laten echter dat kosmisch perspectief in ons leven van alle dag buiten ons liggen, eenvoudigweg omdat dat verkrampt en vol in het leven staan blokkeert. We keren er ons maar liever van af – vandaar dat de boodschap van die klassieker van Kansas eigenlijk niet echt hout snijdt (en eerlijk gezegd, ik vind het een verdomd irritant kampvuurliedje). Want ook al is dit of dat ene leven dan een vonkje in het universum en dooft het op enig moment, als ik het op mijzelf betrek is het hoewel tijdig, wel mijn leven en het is alles wat ik heb – daarom is het een absoluut gegeven mét een vitaliserend en betekenisvol perspectief (anderzijds). Ondanks het absurde, van iedere aanvankelijke betekenis verstoken bestaan, is het mogelijk ons leven te leven als ‘absurde held’ (Albert Camus) en het in het zicht van volledig verdwijnen van betekenis en waarde te voorzien. De Amerikaanse filosoof Todd May schrijft in zijn boek ‘Death’ (2009): “De dood is de ultieme bron van zowel de tragedie als de schoonheid van het menselijk bestaan. Anders gezegd: de tragedie van de dood is de bron van de schoonheid van het leven, en omgekeerd. Hoewel het beter is dat we sterfelijk zijn, blijft het eigenlijk toch jammer dat we moeten sterven. Sterven brengt al onze inspanningen in en betrokkenheid bij het leven naar een nutteloos of zinloos eind. Maar zonder dat nutteloos of zinloos eind zouden al onze inspanningen en betrokkenheid geen nut of zin hebben. Ze zouden dan slechts deel uitmaken van een eindeloze, eeuwig voortgaande voorstelling. Ze zouden ons niet raken. Zonder de ervaring van schoonheid in ons leven zou de dood geen tragedie zijn, en zonder de tragedie van de dood zou die schoonheidservaring er niet zijn. Zo is de dood het meest diepgaande en het meest belangwekkende feit van ons bestaan. Mens-zijn is weten dat je gaat sterven, en -belangrijker nog- wéten dat je zult sterven zelfs wanneer (juist wanneer) je je best doet die kennis te vermijden.” Tragedie en schoonheid innig verstrengeld… Tragedie roept bij ons verval en leed, verliezen en rouwen op; schoonheid creatie en realisatie, floreren en genieten. Op de website van Bureau MORBidee worden bij de toelichting van de Vergankelijkheidsdag voorbeelden gegeven van wat je op deze dag met dat gegeven zoal kunt doen. Bijvoorbeeld: …hef het glas. Je toast op het unieke feit dat je de kans hebt gekregen een leven te leven. …neem je voor wat vaker stil te staan bij de sterfelijkheid van jezelf en alle mensen om je heen. Zodat je bewuster gaat leven en daardoor een rijker leven krijgt. … denk na over de vragen waarvoor in het alledaagse leven nauwelijks tijd is: wat wil je achterlaten voor je kinderen? Hoe wil je herinnerd worden, en sluit je leven van nu daarop aan? … praten over levenseindewensen met naasten, een wilsverklaring opstellen, nadenken over het (levens)testament. Bewustwording, dat is waar het om gaat. Er is (heel) wat lef nodig je vergankelijkheid onder ogen te komen, maar dat geldt eveneens voor het onder ogen komen van zelfverloochening! Een vol en volwassen leven is mijns inziens alleen mogelijk als je ook je blik durft te richten op datgene wat je (het meeste) vreest. Hoe pijnlijk ook. Het is trouwens ook verstandig om te doen. Bewustwording nodigt uit om verantwoordelijkheid te nemen én verantwoordelijk te zijn. Als ik de verbinding leg met het levenseinde en de vragen die dat op kan werpen, kan die verantwoordelijkheid inhouden nu al na te denken over je einde. Nadenken over wat kan gaan gebeuren, over wat al gebeurd is of nu plaatsvindt en wellicht op kortere termijn om beslissingen vraagt. En hoewel de manier waarop je sterft (mogelijk/nog) niet bekend is, kun je daar in meer of minder algemene termen op reflecteren, verlangens kenbaar maken, benoemen wat voor jou kwaliteit van leven maar ook van sterven is. Zeker als je verwacht dat anderen een actieve rol spelen bij dat sterven. Door je gedachten te delen, kun je jezelf en je naasten ont-zorgen en ont-lasten. Praten over zo’n gewichtig levensthema kan sowieso opluchting geven omdat het hoofd geleegd wordt – kan, want bij geen ander thema wordt het existentieel afgescheiden zijn van anderen zo duidelijk. En natuurlijk zullen we in situaties terechtkomen waar we totaal door verrast worden ondanks alle doordachte scenario’s. Dat vraagt dan –van onszelf, onze naasten en (zorg)professionals– om een enorme flexibiliteit in denken en doen om zowel efficiënt als met moreel besef te kunnen schakelen. Maar dit alles moet niet. Er is geen plicht je met je vergankelijkheid bezig te houden. Er zijn velen die zo opgaan in bezigheden in het hier en nu dat het eigen doodgaan geen plek heeft of krijgt. Of dat het een-ver-van-mijn-bed-show is, zelfs als er net de uitvaart van een collega is bijgewoond: ‘het gaat niet over mij’. Het zijn keuzes die iemand maakt – meer of minder bewust. Je kunt ontkennen en wegkijken, zelfs bij een slechte persoonlijke tijding. Een realistische constatering is daarbij: de eindstreep wordt linksom of rechtsom toch wel gehaald – de dood kent immers geen verliezers. De vraag die hier wel gesteld mag worden: welke prijs ga je voor het afwenden betalen? Dat gaat misschien een tijdje goed maar de kans dat je op een gegeven moment achter de feiten aan holt dan wel hobbelt, is groot. In onze samenleving is zoveel bekend over hoe gestorven wordt en kán worden dat eigenlijk niemand verbaasd zou hoeven te reageren als bijvoorbeeld de oncoloog een positieve uitslag mededeelt (wat iets anders is dan de emotionele omgang met dat gegeven). Van geen enkele aandoening of rampspoed zijn we uiteindelijk gevrijwaard. En al ben je dan niet verantwoordelijk voor wat je overkomt, voor de houding die je er tegenover inneemt wel. Met al dat geschrijf over sterven en dood, verliezen we bijna uit zicht waar het in eerste instantie om gaat: leven! De dood is een niets waarin we net als al onze voorouders voorgoed in verdwijnen, maar daarvóór bouwen we aan ons bestaan. Je bent er nu eenmaal, maak daar het beste van, voor jezelf én voor je naasten; en veroorzaak zo min mogelijk leed, bij jezelf én bij je naasten. Wat architect Frank Lloyd Wright met enige hoogdravendheid zei: “May your own genius inspire and keep you as a blessing to your time and space.” Daar zit, denk ik zo, je belangrijkste nalatenschap in, ook al is die in kosmisch perspectief maar voor een limited time. Een samenleving waarin alles politiek is, heet dan ook een totalitaire samenleving.”[1]
Er zijn al meerdere recensies geschreven over Staat en taboe - Politiek van een goede dood van hoogleraar Bestuurskunde Paul Frissen.[2] Dat ga ik hier niet nogmaals doen. De kernvraag die Frissen in zijn boek stelt is en blijft actueel: “Kan de staat het geweldsmonopolie delen met burgers, of dit delegeren aan burgers in een specifieke professionele gedaante (dokter, hulpverlener), zoals het geval is in de Nederlandse euthanasiewetgeving en de voorstellen op het gebied van voltooid leven?” (p. 137) Geweldsmonopolie betekent: het hebben van een alleenrecht op geweld, op het mogen uitoefenen van geweld om een doel te bereiken – het doden van mensen of hen gevangennemen kan daartoe behoren. In het algemeen wordt dat recht alleen toegekend aan de staat – ook door Frissen. In deze tekst wil ik stilstaan bij gedachten van Frissen over het geweldsmonopolie in relatie tot zelfdoding. Ik wil aan de hand van een selectie van tekstfragmenten laten zien dat hij zichzelf met zijn academisch-theoretisch vertoog flink in de vingers snijdt met als gevolg dat zijn verdediging van suïcidepreventie dubieus te noemen valt. PERSOONLIJK ONVOORSTELBAAR In de paragraaf Politieke filosofie van de goede dood – wat taboe moet blijven schrijft Paul Frissen: “Met name de term ‘zelfmoord’ is uitermate geschikt voor de formulering van het taboe. Juist omdat met de zelfmoord het ondenkbare en het onuitspreekbare voltrekt, is het taboe ook cultureel passend: het verbindt immers het heilige van het leven met het ‘vuil’ van de dood. Het is onvoorstelbaar dat de wil tot (over)leven te verenigen is met de normalisering van de dood, laat staan met de normalisering van de zelf gewenste, gekozen of veroorzaakte dood.” (p. 262) Hij lijkt in dit citaat amper of niet te kunnen bevatten dat mensen in een levenssituatie terecht kunnen komen waarin zij zich geplaatst zien voor een levenseindebesluit, dat zij binnen de eigen realiteitsopvatting- en beoordeling verder-leven afwijzen – en zichzelf doden. ‘Zelfmoord’ is denkbaar, is uitspreekbaar, is voorstelbaar. Daarvoor weg willen buigen door het ‘t stempel van taboe te geven, zoals Frissen in Staat en taboe met herhaling doet, is volstrekt naïef. En dat niet alleen. Ondanks zijn woorden in zijn boek over de wens van preventie van staatswege met waarschijnlijk de beste bedoelingen (die van de weg en van de hel) wordt een aanzienlijk deel van de bevolking dat met gedachten over het eigen levenseinde rondloopt nog maar eens ontmoedigd daarover in gesprek te gaan. Cliënten van mij zijn, gezien de zwaarte van het thema, al bevreesd het te bespreken met behandelaars en naasten; en Frissen vindt dat zij zichzelf ook nog eens flink moeten veroordelen. Wat voor Frissen persoonlijk ‘onvoorstelbaar’ is, wil hij, zo lees ik zijn tekst, graag generaliseren en van politiek mandaat voorzien: “In het uiterste geval zijn dwangmaatregelen mogelijk om mensen ‘die een gevaar zijn voor zichzelf’ in hun vrijheid te beperken, bijvoorbeeld door een gedwongen opname in een instelling voor geestelijke gezondheidszorg.” (p. 162) Als het over persoonlijk gaat: op pagina 208 schrijft hij in een voetnoot dat hij ‘sterfelijkheid een ondraaglijke gedachte vindt’. “Waarom dan toch zélf kinderen, Paul?” zou ik hem willen vragen.[3] De dood ligt al vanaf de conceptie op de loer. Met de geboorte wordt tegelijkertijd de sterfelijkheid geschonken. Zoals Frissen zelf filosoof Martin Heidegger aanhaalt: “Bij de geboorte zijn we al oud genoeg voor de dood. De dood is altijd ‘ophanden’”. (p. 227) Het een komt niet zonder het ander. Dat is een existentieel gegeven. Wie dat niet dragen kan, kan ook het leven niet dragen. Toch? Maakt het ‘ondraaglijke van sterfelijkheid’ dat Frissen de zelfdood op afstand zet, dat hij zich niet kan voorstellen dat iemand aan het niet-zijn (wat ons allen uiteindelijk toch staat te wachten) de voorkeur geeft boven een ongewenst zijn en derhalve de sterfelijkheid naar zich toetrekt? In principe kan iedereen in een situatie komen waarin zelfdoding serieus overwogen kan gaan worden. POSITIEVE VRIJHEID Volgens Frissen is het “volkomen helder dat het goede leven voor de staat nooit een voltooid leven is: levensverlenging is het streven, niet levensbeëindiging, laat staan levensverkorting.” (p. 154) Wat moet de staat, zo vraag ik mijzelf met herhaling af, überhaupt aan met het 'goede' leven van haar burgers. Frissen haalt in zijn boek de filosoof Isaiah Berlin aan die een onderscheid maakt tussen positieve en negatieve vrijheid[4]: “Voorstanders van euthanasie benadrukken dat zelfbeschikking ook een recht op hulp of facilitering impliceert. (…) Suïcide is niet altijd fysiek mogelijk, en als dat wel zo is, zijn er niet altijd middelen beschikbaar om dit pijnloos te doen. (…) Naar mijn oordeel is dit filosofisch niet te rechtvaardigen, al was het maar omdat in politieke zin autonomie en recht op zelfbeschikking tot het domein van de negatieve vrijheid behoren. Als het recht op zelfdoding zodanig wordt uitgebreid dat het recht op een goede dood, te verwerkelijken via de ander, door de staat moet worden mogelijk gemaakt, dan heeft dit niet alleen consequenties voor het geweldsmonopolie, maar begeeft de staat zich op het domein van de positieve vrijheid. Die vrijheid betreft dan niet alleen – zoals de interpretatie meestal luidt – opvattingen en preferenties inzake het goede leven, maar ook opvattingen inzake de goede dood. Alle bezwaren die Berlin formuleert tegen statelijke bemoeienis met de positieve vrijheid gelden onverkort en waarschijnlijk a forteriori voor een dergelijke bemoeienis met de goede dood.” (p. 237, 238) Wat schrijft Frissen hier? De staat moet zich eigenlijk niet bezig houden (‘bemoeienis’) met het goede leven, dus ook niet met de goede dood. Dus de positieve vrijheid moet niet betreden worden. Het goede leven heeft betrekking op de hoge mate van kwaliteit die aan het persoonlijke bestaan wordt toegekend: daar gaat de staat niet over. Daar kan naast gezet worden: het slechte leven heeft betrekking op de lage kwaliteit die aan het persoonlijke leven wordt toegekend – daar gaat de staat dan toch ook niet over? Frissen zegt ook: het recht op zelfbeschikking behoort tot het domein van de negatieve vrijheid – dus daar geldt ook voor de staat: handen af! Als dan de staat zich volgens Frissen, in aansluiting bij de overwegingen van Berlin, niet bezig moet houden met ‘opvattingen en preferenties inzake het goede leven’ van haar burgers inclusief de goede dood, is euthanasie natuurlijk discutabel en eigenlijk volstrekt uit den boze[5]. Maar geldt dat dan ook niet voor suïcidepreventie: dient het geweldsmonopolie wel ingezet te worden om suïcide te voorkomen? Immers, bemoeienis met opvattingen en preferenties inzake het slechte leven is het opdringen van wat (door wie?) als het goede leven wordt beschouwd. AUTONOMIE Frissen stelt de volgende vraag: “Is elke vorm van suïcide een autonome keuze, waar de staat zich van oordelen en handelen dient te onthouden? Dat zou betekenen dat in elk geval dienaren van de staat niet langer proberen in te grijpen bij een zichtbaar voornemen tot suïcide en dat de staat evenmin programma’s voor suïcidepreventie financiert. Als de staat echter aan de beschermwaardigheid van het leven wil bijdragen, is dat een onmogelijke positie, zeker als de suïcidewens het gevolg is van ziekte of ongekozen levensgeschiedenis en omstandigheden. Suïcide is dan weliswaar niet strafbaar, maar volledige passiviteit van de staat – grenzeloosheid – is toch niet goed denkbaar.” (p. 116) Gezien mijn bovenstaande opmerkingen is ‘volledige passiviteit’ toch eerder te verdedigen.[6] 'Ziekte' is een ambivalente en ambigue term en het gehele leven ís ‘omstandigheden’. Zonder omstandigheden is er geen leven. Omstandigheden waar je mee geconfronteerd wordt; omstandigheden waarin je wat te zeggen hebt. Niemand leeft in een vacuüm maar altijd in relatie tot een veelheid aan... omstandigheden. Dat maakt ook, inzake het zelfgekozen en zelf uit te voeren levenseinde, dat iedere ‘autonome’ keuze een keuze is die gemaakt wordt vanuit het eigen oordeelsvermogen, vanuit het eigen vermogen te reflecteren op het eigen bestaan – op eigen omstandigheden. Dat een ander daar ánders over oordeelt, verandert daar niets aan. Dat ‘andere’ oordeel mag je zeker bespreekbaar (proberen te) maken, maar afdwingen met het geweldsmonopolie? En dat is wat Frissen dus wel voorstelt: het geweldsmonopolie van de staat inzetten voor iets wat niet strafbaar is. Hij wringt zich in bochten: suïcide “dient onbespreekbaar, onbenoembaar en onbegaanbaar te zijn en moet daarom ook buiten de rechtsorde blijven” (p. 250) en suïcide dient ‘in biopolitieke zin’ bestreden te worden want men kan wel kiezen voor de eigen dood maar dan wel zonder instemming of medewerking van staat of anderen. (p. 54) Als je dan vindt dat suïcide buiten de rechtsorde valt, zou je die rechtsorde ook niet met ‘omvattende en ambitieuze programma’s’ binnen moeten halen om ‘bescherming van het menselijke leven gestalte te geven’ (p. 154). Bescherming van ‘het’ menselijk leven (altijd die abstractie…) ook al wordt individueel niet om die bescherming gevraagd. “Suïcide moet zeker niet als ‘normaal handelingsalternatief’ bespreekbaar worden gemaakt” schrijft hij op pagina 153. Over wat -hier- als ‘normaal’ beschouwd mag worden, kan een bos aangeplant worden – en dan zal blijken dat subjectieve, emotionele overtuigingen de discussie flink kleuren. We zijn het er waarschijnlijk wel over eens dat er ingegrepen wordt (door overheidsfunctionarissen, omstanders) in situaties waarin iemand zich in de openbare ruimte wil suïcideren en/of ongevraagd anderen betrekt of in gevaar brengt bij een individueel besluit (suicide-by-cop, -by-traindriver, flatspringen, verbranding, etc.). Echter, ingrijpen, met geweld en dwang, in situaties waar alleen betrokkene zelf de ‘hoofdrol’ speelt en waar geen behoefte is aan inmenging, is een geheel andere kwestie: dan is er sprake van een schending van autonomie, privacy én lichamelijke integriteit. Mijn, wellicht boude, conclusie bij dit alles is dat Paul Frissen lijkt te beschikken over het inlevingsvermogen van een naaktslak: zich in het geheel niet kunnen voorstellen hoe het is om een slakkenhuis te dragen wat zwaar, té zwaar kan zijn. Een dergelijke opstelling, die hij deelt met vele andere ‘levensheiligen’, blijft zowel in theorie als in praktijk onterechte stigmatisering van zelfdoding in de hand werken – waardoor beslissen in mentale eenzaamheid en sociale isolatie alleen maar wordt aangemoedigd. [1] P. 107 in: Paul Frissen, Staat en taboe - Politiek van een goede dood, Boom uitgevers Amsterdam, 277 pagina’s, 2018, ISBN 978 90 2442 420 7 [2] Zie bijvoorbeeld Sjoerd de Jong in de NRC , Hans Achterhuis in de Volkskrant en Bert van Herk op de website van Coöperatie Laatste Wil [3] In zijn ‘Woorden van dank’ (p. 23, 24) noemt hij hen. [4] De vrijheid om zelf te bepalen wat je wilt doen zonder bemoeienis van anderen (overheid bijvoorbeeld). [5] “Op het niveau van de gemeenschap politiek bepalen wat het goede leven is en wat de goede dood, dat dan ook wordt bepaald welk leven ongewenst is en dat daarvoor uiteindelijk een door de minderheid gewenste dood beschikbaar is. (…) Dat opent de weg naar grenzeloze grenzenloosheid en een faustisch verlangen zonder verboden terreinen.” (Frissen, p. 263, 268) [6] “In de volle breedte van de biopolitiek zijn er ook omvattende en ambitieuze programma’s om die bescherming [van het menselijke leven] gestalte te geven: publieke gezondheidszorg, curatieve zorg, gezondheidsbevordering en preventie, het rookverbod, voedselveiligheidsbeleid enzovoort.” (p. 154) Moeten al die staatsambities, indien consequent doorgedacht, dan ook niet afgewezen worden? BOEKBESPREKING
René Diekstra, Leven is loslaten, Karakter Uitgevers, 2018, 208 pagina’s, ISBN 9789045215303 Leven is loslaten. En als je het leven niet los wilt laten, laat het leven jou wel los. Linksom of rechtsom. Actief of passief. Het eind komt. In een boekje mét de titel Leven is loslaten – over een dood met een grote toekomst richt psycholoog-auteur en nu dus ook trendwatcher René Diekstra zich op het bewust en actief loslaten van het leven door zelfdoding. En hij vraagt zich af waarom het toch nog immer een taboe dan wel een misdrijf is voor menigeen. Voor Diekstra is “de mogelijkheid van zelfdoding een essentieel kenmerk van het mens-zijn” (p. 45) en hij duidt die mogelijkheid als uitermate positief want “het bewustzijn van de mogelijkheid van zelfdoding kan van levensbelang zijn, want levensbeschermend.” (p. 47) Waarde, betekenis en zin van het eigen leven worden door de gedachte aan zelfdoding scherp gesteld en gekoppeld aan een bewuste keuze voor het leven. Deze existentiële grondslag van ons aller bestaan teniet willen doen middels ontkenning, preventie en beheersing, kan weggezet worden als naïef en/want (zeer) beperkt succesvol. (p. 52) Diekstra maakt een onderscheid tussen euthanasie en dysthanasie, tussen een goede en een slechte dood, en hij koppelt dat onderscheid ook aan zelfdoding: die kan goed getimed en georganiseerd zijn, maar dus ook slecht en zelfs onnodig. Je zou denken dat Diekstra, die met menig aangedragen studie over suïcide toch al enige tijd meedraait in het levenseindewereldje (zijn klassieker in hulpverlenersland Je verdriet voorbij – een denkwijzer over zelfmoord uit 1991 gebruik ik regelmatig bij gesprekken), wijst op de reeds jarenlang bestaande praktijk van zelfeuthanasie en waarover voormalig levenseindecounselor/-consulent Ton Vink meerdere boeken heeft geschreven. Neen, in zijn betoog doet hij een beroep op klassieke en moderne auteurs –denk aan Seneca met uitspraken als ‘sterven op het juiste moment’, aan Camus, Pavese– en op eigen praktijk- en privé-ervaringen om te komen tot zijn ‘kenmerken van een euthanatische zelfdoding’ (p. 109 e.v.), waar sprake is van een dood “a. die de persoon in kwestie zelf wenst en uitvoert; b. die niet (mede) het gevolg is van het disfunctioneren van personen uit de omgeving van de betrokkene of van instellingen waarmee deze in de periode voorafgaand aan de zelfdoding te maken heeft gehad; c. waarbij er bij de betrokkene(n) sprake is van een duurzaam verlangen naar de dood; d. waarbij de optie van evenals de alternatieven voor zelfdoding herhaald en uitvoerig onderwerp van gesprek en overleg zijn geweest tussen betrokkene(n) en relevante anderen, en e. waarbij de zelfdoding, al dan niet met hulp, is uitgevoerd op een voor anderen veilige en door betrokkene(n) gewenste wijze.” Overeenkomsten met zelfeuthanasie zijn er, maar verschillen ook: het in overleg ‘moeten’ gaan en (de mogelijkheid van) hulp door anderen. Het eerste legt mogelijk een drempel omdat het in gesprek gaan met anderen (naasten, behandelaars) rondom zelfdoding juist vaak zo problematisch is (immers taboe), het tweede wijst op een nog niet bestaande juridische mogelijkheid – artsen uitgezonderd. Diekstra duikt hier dus in het huidige debat over gewenste verruimingen rondom hulp bij zelfdoding en spreekt lovend over Albert Heringa die zijn hoogbejaarde moeder stervenshulp gaf. “Het is van belang euthanatische zelfdodingen zo veel als mogelijk te bevorderen…” (p. 121) maar dat geldt zeer zeker niet voor dysthanatische zelfdodingen, die moeten ‘voorkomen’ worden. Dus (toch) preventie. De kenmerken nu van een dysthanatische zelfdoding (p. 119) omschrijft Diekstra met termen als ‘vlucht uit een knellende situatie’, ‘gevolg van disfunctioneren van personen of instellingen’, ‘ambivalentie’, ‘geen uitvoerige gesprekken’ en ‘hadden moeten weten’ (naaste omgeving, behandelaars e.d.). Via onder meer Shakespeares ‘Romeo & Julia’ en de Netflix-serie ‘13 Reasons Why’ komt hij uit bij een casus waar hij nauw bij betrokken is, namelijk die van de 19-jarige Ximena Knol die zich doodde met ‘het’ zelfdodingspoeder “waarover zoveel te doen is geweest” (p. 133). Diekstra is adviseur van Stichting Ximena’s Vlinder - suïcide preventie bij jongeren –Ton Vink overigens ook, als juridisch adviseur– en hij begeleidt de ouders op velerlei wijzen, onder meer door een psychologische autopsie te schrijven (op p. 187 e.v. geeft hij daartoe een korte handleiding). In de eerste 115 pagina’s van zijn boek is Diekstra wat objectiever beschouwend en zeker ook positief over de mogelijkheid van zelfdoding; met het onderwerp ‘jongeren en suïcide’ raakt hij zelf emotioneel betrokken (wat hij ook zo duidt) en is de toonzetting van een geheel andere aard, veroordelend zelfs. Het zal de lezer niet verbazen dat het genoemde vijftal kenmerken van een dysthanatische zelfdoding passen als gegoten in de situatie van Ximena. Met name hulpverleners en hulpverlenende instanties moeten het ontgelden. “De conclusie uit dit alles lijkt geen andere te kunnen zijn dan…” (p. 139). De vijf zekerheden van René Diekstra. Diekstra’s zorg rondom dysthanatische zelfdodingen blijven niet beperkt tot jongeren: “… als we weten of kunnen vermoeden dat gedachten aan zelfdoding iemand (sterk) bezighouden, hoewel hij of zij uiterlijk doet als niets minder waar is, als de mensen uit zijn of haar directe omgeving een extra zorgplicht hebben. De plicht om dysthanatische zelfdodingen zoveel mogelijk te voorkomen door het gesprek daarbij bij herhaling te openen of soms zelfs open te breken. Ook en vooral bij ouderen.” (p. 152) De tweede praktische bijlage bij het boek gaat over hoe dat te doen, zo’n gesprek. Diekstra sluit af, compassievol mijns inziens, met suggesties over welke houding naar de toekomst ingenomen dient te worden in de omgang met zelfdoding, met “het loslaten van de mens die zich van ons wil losmaken.” (p. 169) Twee wijzen van handelen spiegelt Diekstra ons voor: “Ofwel door die mens te helpen dat op een waardige en gewenste wijze te doen… Ofwel door die mens te helpen zich weer te hechten (…) zonder de optie van zelfdoding onbesproken te laten.” Die hulp is leidend. Of iemand die dergelijke hulp (of gesprekken of…) juist niet wenst niet tóch een goede, humane zelfdood kan sterven, lijkt mij aardig voor een gesprek of discussie met Diekstra. Ook al kan ikzelf niet goed uit de voeten met de vele hink-stap-sprongen die Diekstra maakt, het is een alleszins goed leesbaar boek waarin vanuit diverse perspectieven het thema zelfdoding belicht wordt en zeker aanzet tot overdenken. Het siert Diekstra in ieder geval dat hij de mogelijkheid van zelfdoding als een ‘cruciaal houvast’ duidt, als een ‘overlevings- en levenswaarde’ in een samenleving die, generaliserend, het nog immer verwerpelijk vindt. En Leven is loslaten leverde mij ook weer extra vocabulaire op zoals ‘preventieve zelfdoding’ en ‘meeneemzelfdoding’. OVERDENKINGEN BIJ DE 'WEEK VAN DE EUTHANASIE' Op 9 februari start de jaarlijkse, door belangenorganisatie NVVE in het leven geroepen themaweek over euthanasie. “De NVVE staat voor keuzevrijheid aan het eind van het leven. Je moet zelf regie kunnen houden over hoe je wilt sterven. Om het bewustzijn van keuzemogelijkheden te vergroten en de consequenties ervan te kunnen overzien organiseert de NVVE jaarlijks de Week van de Euthanasie” (website NVVE). Voor de NVVE wijst die keuzevrijheid dus hoofdzakelijk dan wel expliciet op de mogelijkheid om euthanasie te verkrijgen. Anders had die week ‘De week van keuzemogelijkheden rondom het levenseinde’ geheten. Die keuzevrijheid nu, wordt door de NVVE rechtstreeks in verband gebracht met ‘regie’: “u kunt alleen de regie over het levenseinde houden als u weet wat de mogelijkheden zijn.” Die regie staat centraal (‘moet’) en dat wordt onder meer in een tweet visueel gemaakt met een regisseursstoel, om duidelijk te maken dat je zowel regisseur als editor kunt zijn van de slotakte van je eigen levensfilm. Waar de NVVE een accent legt op euthanasie, daar doet journalist/lobbyist Rob Bruntink dat op palliatieve zorg. Een tweet van zijn hand – in reactie op de NVVE: Beide partijen spreken over ‘regie’. In het ene geval om idealiter de mogelijkheid van euthanasie te actualiseren; in het andere geval om een beroep te doen op palliatieve ondersteuning in de laatste levensfase. De vermeende regie in deze situaties wijst op het in praktische zin instemmen met handelingen die voornamelijk verricht gaan worden door ánderen. Voornamelijk want indien er sprake is van ‘hulp bij zelfdoding’ (hbz) wordt er van uitgegaan dat de patiënt zelf een barbituraat drinkt - omdat het stervensproces soms enkele uren kan duren, spuit een arts ter bespoediging alsnog dodelijke medicatie in. Het zal de lezer duidelijk zijn dat we in deze tekst van de Van Dale website met ‘2’ van doen hebben: regie in de betekenis van 'de zaak wél in de hand hebben'.
Zowel bij euthanasie/hbz als bij palliatieve zorg is het uiteindelijk, zoals inmiddels bekend mag zijn, de arts die de regie voert: die coördineert, stuurt, leidt. Dus de regie die patiënten dénken te hebben bestaat eruit een verzoek in te dienen (euthanasie/hbz) of gezamenlijk te bespreken wat de eigen levenseindeverlangens zijn en hopen dat een arts in de zorgbeslissingen daarmee rekening wil houden (palliatieve zorg). Dat verzoek of die verlangens zijn uitermate serieus te nemen, van levensbelang zo te zeggen. Maar het is dus zeer discutabel of het dan gaat om regie. De patiënt kan immers niets afdwingen, en is afhankelijk. De befaamde euthanasiewet (WTL) draait niet om de patiënt maar om de juridische ruimte die de arts heeft om zonder strafvervolging te doden. Palliatieve zorg is daarentegen ‘normaal’ medisch handelen. De patiënt zélf handelt niet medisch, en zelfs bij hulp bij zelfdoding is er sprake van… ‘hulp’: het kader waarbinnen gestorven mag worden, heeft de patiënt ook daar niet in de eigen hand. Indien een beroep gedaan wordt op stervenshulp verleend door artsen wordt de regie feitelijk uit handen gegeven. VERANTWOORDELIJKHEID Als euthanasie of palliatieve zorg is gebaseerd op eigen keuze, kun je zelfs zover gaan door te stellen dat autonomie (of zelfbeschikking) ook in kan houden: je levenseinde vrijwillig overdragen aan anderen. Dan geef je welbewust en (hopelijk) weloverwogen de regie uit handen. En je doet dat in vrijheid. Ook al zal een rechtvaardiging gevonden worden in niet-stuurbare of niet te veranderen omstandigheden die je minder vrij maken, de keuzevrijheid wordt je daarmee niet ontnomen. Wat ook uit handen gegeven wordt, is het nemen van verantwoordelijkheid voor je eigen bestaan. "Ik wil dood en jij gaat dat voor mij regelen." Hoewel er schrijnende situaties zijn alwaar pijn en lijden alleen gestopt kunnen worden door medisch ingrijpen, is dat zeker niet altijd het geval. De huidige discussie over het uitbreiden van groepen personen die een beroep kunnen doen op de euthanasiewet of een variant daarop, betreft juist vaak personen die tot zelfstandig handelen in staat zijn en dus ook levensbeëindigende handelingen kunnen verrichten. Psychiatrisch patiënten, mensen met (beginnende) dementie, voltooid levenden. Maar ook mensen die weten dat ze lijden aan een progressieve, onomkeerbare ziekte die hen sterk gaat invalideren. Deze groepen hoeven hun regie niet uit handen te geven, hoeven artsen niet (onnodig) te belasten, en kunnen het monster van de onvervreemdbare eigen verantwoordelijkheid recht ‘in de bek’ kijken. Of een blik werpen in de spiegel – en dat kan best, nee, dat kan verdomd pijnlijk zijn. Het onder ogen komen van de eigen tijdelijkheid, van een ‘te’ vroeg moeten sterven schuurt, brandt. Zelf je overlijden organiseren (zelfeuthanasie) is in die laatst genoemde situaties heel goed mogelijk maar ook een hele pittige opgave – zo blijkt uit mijn jarenlange counselingpraktijk. En daar ligt een belangrijke reden –naast het gegeven dat het kan, dat het gefaciliteerd wordt– om een beroep te doen op artsen. Het kijken in de ogen van de ander die jou aan de hand meeneemt, biedt erkenning, geruststelling en is als zalving van de ziel in een verlangd, verlossend edoch emotioneel zeer beladen moment. De eigen regie en de eigen verantwoordelijkheid worden zo met graagte uit handen gegeven. Niettemin, niettemin. Is het gevoelsmatig prettige en ook nog eens juridisch geoorloofde, tevens óók het ethisch juiste, het béste om te doen? Een vraag voor de komende ‘week van de euthanasie’. In den beginne was er… euthanasie
Zo lijkt het soms wel als je de maatschappelijke discussies over het levenseinde volgt. In het NPO/VPRO program Buitenhof van zondag 9 september bijvoorbeeld, zaten de directeur van de Levenseindekliniek, Steven Pleiter, en de voorzitter van de Nederlandse Vereniging van Psychiaters, Damiaan Denys, tegenover elkaar om te spreken over mensen die kampen met ernstige psychische (psychiatrische) problemen. Zo ernstig dat zij reden zien om als patiënt hun behandelaar, de psychiater, te vragen om een steuntje in de rug bij het sterven – of een flinke duw. Dat vragen (d.i. het indienen van een verzoek) om euthanasie of hulp bij zelfdoding kan op wettelijke basis dankzij de WTL, de euthanasiewet, die sinds 2002 van kracht is. Het kan, het mag - maar is het ook juist? Een morele vraag dus. Mensen met een verlangen te sterven op grond van psychiatrische aandoeningen, of vanwege een ‘voltooid leven’, of beginnende dementie zijn mijns inziens, en afgaande op wat ik door de jaren heen aan cliënten zie en spreek, over het algemeen goed in staat om zelf te handelen. Gaat iets zelf kunnen doen niet vooraf aan het vragen van praktische bijstand? Waarom dan toch die inmiddels gegroeide en breed postgevatte vanzelfsprekendheid de arts om hulp te vragen bij een effectief, efficiënt en vaak snel sterven? Euthanasie lijkt zowaar zélf de toetsingsnorm te zijn geworden. En dat terwijl euthanasie (en artsenhulp bij zelfdoding) vooralsnog ‘slechts’ zo’n vier à vijf procent van het aantal jaarlijkse sterfgevallen betreft. Het is al vaker gezegd, de euthanasielobby presteert voorbeeldig. Out of the ‘hof’ Het gesprekje bij Buitenhof had geen nieuwswaarde. Beide heren willen zorgvuldigheid en gaan niet over één nacht ijs. De ene arts denkt zus, de andere zo. Fijn om opnieuw te horen, maar dat was al bekend. Ook al klopt justitie wel vaker op de deuren van de Kliniek dan op de praktijkdeur van een psychiater. En dus wederom negatieve aandacht voor de werkzaamheden van die Kliniek: ‘we moeten er kritischer naar kijken, we moeten zorgvuldiger zijn met de procedures en nemen dus maatregelen.’ “Want het is wel een heel erg gevoelig gebied… Steeds een moreel en juridisch dilemma.” Aldus Pleiter. Niet alleen de patiënt maar ook de Levenseindekliniek heeft te maken met draaglast en draagkracht: “Per jaar 2500, 2600 hulpvragen… 3 op 10 hulpvragen uit de psychiatrie…” Wat een hoeveelheden! Aanbod creëert vraag. Dat valt hier niet te ontkennen. Maar what’s new? Het is en blijft de arts waar het om draait. Wat nieuw zou kunnen zijn, is in zo’n gesprek treden buiten de eigen kaders door bijvoorbeeld deze vragen op te werpen: ‘Wat doet die patiënt eigenlijk bij ons met zijn stervenswens?’ ‘Waarom moeten wij artsen (psychiaters) de scherprechter zijn van het doodsverlangen van een ander die in staat is het geheel zelf te doen?’ ‘Moeten wij ons er niet sterk voor maken dat onze patiënten een andere maar even goede weg kunnen bewandelen?’ Laat artsen zorgen, behandelen, bekrachtigen, bemoedigen en wie weet wat nog meer, mogelijk zelfs genezen. Laat de euthanasiewet bestaan voor mensen die fysiek niet (meer) in staat zijn om zelf te handelen, of het levenseindebesluit voor zich uit zijn blijven schuiven tot dat moment en een barmhartige arts treffen. Laat de patiënt in plaats van leunen het eigen lot (leren) dragen. Hulp die een ander alleen maar (meer) afhankelijk maakt, ondermijnt zelfredzaamheid en zelfwerkzaamheid. En, in mijn ogen heel belangrijk in deze discussie, bij het dragen van het eigen levenslot, bij het némen van verantwoordelijkheid voor het eigen sterven, maakt het eigenlijk ook niet meer uit wélk motief iemand heeft het eigen leven te beëindigen: ‘De waarde van jouw leven is de waarde die jij daar aan toekent. Daar kun je, als je dat wilt, altijd over in gesprek gaan – ook met psychiaters, maar zij hebben dan als arts niet de belastende verantwoordelijkheid die samenhangt met het beslissen over jouw levenseinde. Een gesprek aangaan met een levenseindecounselor kan ook: zij nemen je niet de maat maar nemen je vraag serieus, luisteren zonder oordeel, hebben geen verborgen agenda, dragen bij aan de verheldering van een door jou te nemen besluit – en het is positief als je in staat bent dat besluit vanuit vele perspectieven te bekijken. En het is een teken van enorme kracht als je in het besluitvormingsproces naasten meeneemt, in overweging én in gesprek.' Ieder overlijden –of het nu gaat om sterven door ouderdom, ziekte, ongeval, misdrijf óf zelfdoding– laat diepe emotionele sporen na waar nabestaanden hun weg in moeten zien te vinden. Rouw is niet zelden zeer rauw. Oordeel niet… Zelfdoding (in welke variant ook) kent nog immer veel weerstand. Menige levensbeschouwing beziet haar als een immens taboe. Jezelf doden is verwerpelijk, dat doe je niet - tenzij je je opoffert voor een of ander nobel doel zoals een jihad, of juist het bestrijden ervan: postume eer staat je te wachten. Die veroordeling nemen we ook waar in de politieke arena. Politici zijn niet scheutig met het (terug)geven van vrije handelingsruimte aan burgers. Zelf wensen te beschikken is voor politici net zo verdacht als burgerlijke ongehoorzaamheid. Je beroepen op je zelfbeschikkingsrecht maakt je vanuit het politieke perspectief zelfs belachelijk. Hoezo ‘recht’? Met enige ironie kan, in de richting van de beleidsmakers én aansluitend bij de euthanasieprocedure, beter gesproken worden van zelfbeschikkingsverzoek: nederig toestemming vragen om iets te mogen doen – niet eens om iets te krijgen. Jezelf een ‘aangename’ dood bezorgen zonder overheidsbemoeienis en via zelfgezochte wegen, nee, dat moet worden verhinderd. Zie daar de reactie van de minister van VWS zowel op het ambitieuze maar door het immer belemmerende artikel 294 van het Wetboek van Strafrecht gesneuvelde plan van Coöperatie Laatste Wil, als op de zelfgezochte dood van Ximena: een zelfdoding wordt politiek handig benut om vergaand te gaan controleren. De mogelijkheid van zelfdoding –van je van jezelf te bevrijden, van je doelbewust uit deze wereld te laten verdwijnen– is een geschenk dat we in den beginne, met onze geboorte hebben gekregen. De Duitsers hebben er een mooie term voor, voor die zelfbevrijding: Freitod. Deze mogelijkheid bestaat ook voor al diegenen die zich er zo tegen keren en haar veroordelen. ‘Oordeel niet over iemand vanuit jouw menselijke beperkingen. Alleen Gods oordeel is foutloos.’ Aldus Johannes (8:15-16) HET ZELFBEKLAG VAN DE CLW
Toen ik 6 april jl. de Nieuwsbrief [1] van de Coöperatie Laatste Wil in mijn mailbox ontving, dacht ik te gaan lezen dat het bestuur excuses aan haar leden zou aanbieden voor haar zeer bedenkelijke optreden van de afgelopen maanden. Hoe naïef van mij! Geen hand in eigen boezem maar juist flink externaliseren: wijzen met het vingertje. De teneur van de Nieuwsbrief is: aan ons ligt het niet, aan ons lag het niet, aan ons zal het ook niet gaan liggen; maar het Openbaar Ministerie, die heeft de boel verziekt. Want wat schrijven de bestuursleden: “wij vinden dat we niet anders konden handelen. Het OM heeft niet alleen ingezet op strafbare hulp bij zelfdoding, maar ook op onderzoek of de CLW een criminele organisatie is. Daarmee opende het OM voor zichzelf de weg naar brede bevoegdheden voor onderzoek van de organisatie. In het gesprek werd duidelijk dat het OM zichzelf de ruimte liet om ook individuele leden aan te pakken: bestuursleden, inkopers, voortrekkers en leden van de inkoopgroepen. Als CLW-bestuur willen wij absoluut niet dat onze leden een reële kans lopen om strafrechtelijk vervolgd te worden. Met de ruimte die het OM nam, was voor ons de grens bereikt. Daar deed het OM nog een stap bovenop door het faciliteren van inkopen van middel X te benoemen als aanzetten tot zelfdoding, waaraan zware gevangenisstraffen zijn verbonden.” ‘Niet anders konden handelen’ omdat het OM hen op een aantal zaken wees waar iedere amateurjurist hen al op had kunnen wijzen. De CLW heeft m.i. welbewust te kwader trouw gehandeld, en leden op voorhand in kwetsbare posities gebracht. Immers, er is sinds jaar en dag jurisprudentie bekend waaruit onder meer blijkt dat handelingen die het voor een ander mogelijk of gemakkelijker maken om zichzelf te doden als strafbare hulp uitgelegd kan worden (zaak Jan Hilarius, uitspraak Hoge Raad 2008) [2]. En in de wettekst van artikel 294 uit het Wetboek van Strafrecht staat al duidelijk: “Hij die opzettelijk een ander bij zelfdoding behulpzaam is of hem de middelen daartoe verschaft, wordt, indien de zelfdoding volgt, gestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste drie jaren of geldboete van de vierde categorie.” ‘Hem de middelen daartoe verschaft’ herhaal ik maar eens. Ik weet niet of de CLW de leden die betrokken zouden zijn bij inkoop en verdeling van Middel X op de hoogte waren van het mijnenveld waarin zij gingen treden –goede voorlichting zou toch een grote verantwoordelijkheid moeten zijn van die CLW- maar dat er iets grondig fout zou gaan was bij voorbaat duidelijk. Alleen is dat al gebeurd terwijl er geen zelfdoding heeft plaatsgevonden die rechtstreeks gelinkt kan worden aan het handelen van de CLW: het OM draaide vooralsnog alleen de duimschroeven flink aan. Als de CLW zo zeker van haar zaak was, als het juridisch allemaal zo onproblematisch was als men zichzelf én haar leden voorgespiegeld had, dan had ze toch volgende stappen gezet en zich niet laten weerhouden? Maar nee, bravoure van weleer verdween als sneeuw voor de zon! “Onze beslissing viel ons zwaar…” “Zo lang gewerkt aan de goede zaak en dan op deze manier worden weggezet…” “… het gevoel door het OM te zijn misleid…” Wie houdt wie voor de gek? Vandaar is de één na laatste zin van de Nieuwsbrief wel de meest bizarre: “Het kan immers niet zo zijn dat de wens van zovelen en de verwachtingen die daarover bestaan door de actie vanuit het OM naar fabeltjesland kan worden verwezen.” Nee, nee: de CLW heeft zélf een fabeltjeskrant gepresenteerd bij Nieuwsuur op 1 september 2017 en in de maanden daarop een fabeltjesland gecreëerd door de juridische werkelijkheid mooier te maken dan die is. Vele, vele duizenden mensen namen dat fabeltje voor lief, slikten het als zoete koek, verheugden zich erop van levenseinde-autonomie verzekerd te geraken – werden lid, en belazerd. List en bedrog. Er zijn rechtszaken begonnen om minder. Niet denken in wat niet kan, of in wat problematisch is, maar denken in kansen, in willen, in kunnen. Gert Rebergen en Jos van Wijk verkondigden vanaf 2013 als ware goeroes ‘de autonome route’ in steeds groter wordende zaaltjes in den lande. En prachtige plannen hadden ze, zonder meer. Synthetische drugs, designkisten (vgl. Nitschke’s ‘Sarco’) – in ieder geval iets wat legaal verkrijgbaar of te fabriceren zou zijn en beschikbaar te stellen voor ieder 18+ lid van de coöperatie. Ik werd meteen in het begin lid want ik dacht: niet geschoten is altijd mis. En ik nam ook nog deel aan een werkgroep. Maar wat steeds als een donkere wolk boven alle plannetjes bleef hangen, was bestaande wetgeving en jurisprudentie over hulp bij zelfdoding. Je kunt op een gegeven moment de mooiste middelen ‘hebben’ en die intern willen verhandelen, maar die strafbaarstelling ligt continu op de loer – om de eenvoudige reden dat er nu al eenmaal meerdere keren recht gesproken is. Je kunt wel wíllen dat wetsteksten anders gelezen en geïnterpreteerd worden, maar óf dat gebeurt is steeds opnieuw de vraag. De ene rechterlijke uitspraak in eenzelfde of in een gelijkende zaak is de andere niet. Zie bijvoorbeeld het jarenlange proces ‘Heringa’: sjoemelrechtspraak. Het zou het bestuur van de CLW sieren enige zelfreflectie te tonen [3]. Nu, maar eigenlijk hadden ze dat al eerder moeten doen. Het zit er klaarblijkelijk niet in. Ze drijven de zaak zelfs nog wat verder op. Onder aan de Nieuwsbrief korten bestuursleden Jos van Wijk en Petra de Jong hun achternamen af en plaatsen portretfoto’s van zichzelf met een balkje voor hun ogen. Crimineel! Bedoeld als grap vermoed ik (pijn van het lachen nu) – maar je kunt je afvragen waar het in vredesnaam nodig voor is om in zo’n serieuze kwestie als het zelfgekozen levenseinde die zó maatschappelijk onder de aandacht ligt ook nog eens de spot met het OM te drijven. En óók met de eigen leden. Lidmaatschapsgeld gaan ze aan de gedupeerde leden niet teruggeven. Dat betekent voor dit jaar in ieder geval al een inkomstenbron van zo’n 350.000 euro (23200 leden volgens de Nieuwsbrief). Daarmee worden bestelde kluisjes, adviseurs e.a. betaald. En er is de huur van een grote zaal van de Jaarbeurs waar op 26 mei een nieuwe profetie zal worden verkondigd én (zo beoogt men) live gestreamd voor ‘de tienduizenden leden en miljoenen sympathisanten’. Hallelujah! Praise! [1] De Coöperatie plaatst inmiddels de nieuwsbrieven op haar website www.laatstewil.nu op een voor leden toegankelijk deel. Citaten uit de brief van 6 april zijn gecursiveerd. [2] Ton Vink gaat in zijn artikel ‘De Coöperatie Laatste Wil - Legaal én strafbaar?’ (Nederlands Juristenblad, februari, 6/2018) uitgebreid in op de plannen van de CLW in relatie tot de wet. Alle juridische obstakels komen voorbij. [3] Het zou de CLW ook sieren als zij haar leden er met meer nadruk op zou wijzen dat er al sinds jaar en dag wegen zijn om een humaan levenseinde te bewerkstelligen, juist óók op legale wijze: zie bijvoorbeeld de inspanningen van Boudewijn Chabot en Philip Nitschke. Dat zou aansluiten bij de doelstelling die zij op haar homepage presenteert: “Coöperatie Laatste Wil is opgericht om voor haar leden te bewerkstelligen dat het eigen levenseinde mag en kan worden geregisseerd, met een humaan werkend laatstewilmiddel dat op een legale manier is verkregen, zonder toetsing voor- of achteraf door een arts, begeleider of consulent.” Eigen regie zonder lidmaatschap. NB. Ik heb dit op persoonlijke titel geschreven, als CLW-lid, niet vanuit mijn positie als counselor in samenwerking met Stichting LevenseindeCounseling. |